Koopkracht stond in 2021 al onder druk door prijzen
Geplaatst op 13 september 2022
De koopkracht verandert door externe ontwikkelingen, zoals prijsstijgingen, de ontwikkeling van de cao-lonen en (nieuw) beleid van de overheid, en door veranderingen in het persoonlijke leven van mensen. Zo zijn het vinden van (ander) werk, gaan samenwonen of uit elkaar gaan, en pensionering van invloed op de koopkracht. In de koopkrachtontwikkeling die het CBS publiceert, wordt met al deze invloeden rekening gehouden. In de coronajaren hadden alle individuele gunstige en ongunstige persoonlijke veranderingen opgeteld geen effect op de doorsnee ontwikkeling, in tegenstelling tot eerdere jaren. Fiscale maatregelen hadden wel een positief effect, zoals de verlaging van het tarief van de eerste belastingschijf en verhogingen van diverse heffingskortingen.
De reële ontwikkeling van de cao-lonen was over heel 2021 negatief en drukte de koopkrachtontwikkeling. In 2020 was deze nog een stuwende kracht achter de koopkrachtgroei van 2,5 procent. De reële daling van de lonen is vanaf augustus 2021 ingezet toen de inflatie voor het eerst hoger was dan de ontwikkeling van de cao-lonen. In november en december 2021 bedroeg de inflatie meer dan 5 procent en de reële loondaling meer dan 3 procent. In 2022 stijgt de inflatie nog harder en wordt de reële loonontwikkeling verder in de min gedrukt.
Doorsnee koopkrachtstijging werknemers ruim 2 procent
De koopkrachtontwikkeling is afhankelijk van de voornaamste inkomensbron van het huishouden waar personen deel van uitmaken. Personen in huishoudens met inkomen uit werk hebben doorgaans een hogere doorsnee koopkrachtontwikkeling dan in huishoudens met een uitkering als belangrijkste bron van inkomsten. Werkenden kunnen een periodieke loonsverhoging krijgen of hun inkomen verbeteren door ander werk te zoeken. In 2021 steeg de koopkracht van personen in werknemershuishoudens in doorsnee met ruim 2 procent. Het betreft in dit geval huishoudens met zowel in 2020 als in 2021 inkomen uit werk als belangrijkste inkomensbron. Voor personen met een pensioenuitkering ligt het aanboren van extra inkomstenbronnen minder voor de hand. In 2021 gingen zij er in doorsnee ruim 1 procent in koopkracht op achteruit.
Werknemers en zelfstandigen behoren vaker tot de hogere inkomensgroepen en uitkeringsontvangers merendeels tot de lagere inkomensgroepen. In 2021 daalde de koopkracht in doorsnee voor personen in de onderste drie van tien even grote inkomensgroepen. De doorsnee koopkracht bij personen vanaf de vierde inkomensgroep steeg.
Nog iets meer koopkrachtstijgers dan -dalers
Individuele koopkrachtveranderingen onder de bevolking verschillen. De koopkracht nam in 2021 toe voor 52 procent van de bevolking en daalde voor de andere 48 procent. Voor 20 procent van de bevolking steeg de koopkracht met 12 procent of meer. Van de werknemers ging ruim 60 procent er in koopkracht op vooruit.
Voor een kwart van de pensioenontvangers steeg de koopkracht nog, maar voor drie kwart ging de koopkracht omlaag. Voor ruim de helft van de pensioenontvangers daalde de koopkracht met maximaal 4 procent.
In tegenstelling tot andere bevolkingsgroepen hebben personen in zelfstandigenhuishoudens relatief vaak te maken met grote koopkrachtschommelingen en inkomensonzekerheid. In 2021 steeg voor 29 procent van de zelfstandigen en hun gezinsleden de koopkracht met minstens 12 procent. Maar voor 22 procent daalde de koopkracht ook even zo hard.
Koopkrachtschommelingen bij verandering van inkomstenbron
Wanneer de belangrijkste inkomstenbron van een persoon verandert, leidt dat doorgaans tot grotere koopkrachtschommelingen. Zo was in 2021 de koopkracht van startende werknemers op de arbeidsmarkt in doorsnee ruim 16 procent hoger dan in 2020 toen ze nog scholier of student waren. De koopkracht van net gepensioneerden, voorheen werknemers, lag in 2021 4 procent onder het niveau van 2020.
Bron: Goedemorgen
Meer nieuws